Aantekeningen |
- ‘geb. van Wesel’, ingeschreven als ingezetene van Utrecht op 16 januari 1742. Woont bij zijn dood in de Lange Lijsbethstraat en laat vrouw en twee mondige kinderen na .
Bij zijn inschrijving is hij winkelier (’winckel doende’) aan de Oudegracht bij de Hamburgerstraat. Hij woont al (veel) eerder in de stad: begin 1739 huwt hij Johanna van Knapen, die uit een Utrechtse familie komt. Hij woont dan in de Lijsbethstraat. Bovendien heeft de vroedschap hem al voor 14 januari 1742 het baantje van deurwaarder bezorgd voor het stadsambachtskinderhuis (na het overlijden van zijn voorganger Jan Versteeg) Hij kan niet borg staan voor de ontvangsten, dus verhuurt hij zijn baantje aan Jan Bor, deurwaarder van de aalmoezenierskamer, voor ƒ 63,- per jaar. Maar al in juni van dat jaar vindt Dücker de meesterchirurgijn IJsbrand Vosch van Avezaath bereid om voor hem borg te staan tegen ƒ 40,- per jaar, zodat hij het baantje zelf kan uitoefenen. Op 4 maart 1743 verbindt Vosch van Avezaath aan zijn borgstelling zelfs een obligatie van ƒ 1500,- die hij aan zijn eerste huwelijk met Petronella van Sitters had overgehouden. Dat kon hij doen nadat zijn tweede vrouw Anna Pot kort daarvoor (5 februari 1743) was overleden. Is Dücker zo van die jaarlijkse schuld af?
Bij de doop van zijn eerste zoon Cornelis (2 oktober 1743) woont het gezin ‘bij de Weesbrug’. Dat is dus nog steeds aan de Oudegracht, maar iets verder verwijderd van de Hamburgerstraat. In 1746 (doop van Petrus Gerardus) blijkt men verhuisd naar de Elisabethstraat. Interessant is dat er in Utrecht nog een Duker lijkt rond te lopen: ene Wijnanda Cornelia Duker laat op 31 oktober 1764 haar kind Margaretha Elizabeth dopen. Haar roomse echtgenoot Christiaan de Jager is op dat moment afwezig. Het stel woont dan in de Voorstraat.
in de liberale gifte van 1747/48 als beroep gegeven: ‘drilmeester’. Misschien van een patriottenregiment?
Koopt op 30 september 1755 op een openbare veiling een woning aan de oostzijde van de Lange Lijsbethstraat, hoek Hamsteeg (ook: Molensteeg of Slooyersteeg), voor 770 gulden. De inwoners hebben een huurachterstand van drie jaar. Van 12 november 1755) stamt een plechtbrief aan Jan Hendrik van Eijdt, groot ƒ 700,-. Als ik het goed begrijp heeft hij bij hem dus het kapitaal geleend.
Op 19 oktober 1761 koopt Arnoldus voor 925 gulden een ander perceel aan de Elisabethstraat, met een uitgang aan het Vreeburg. Ook dit kan als onderpand hebben gediend, want in 1763 leent hij ƒ 600,20,- van ene Arnoldus de Rooij.Eigenaar van het pand was Abraham de Bie, die er op 26 februari 1744 nog 2395 gulden voor had betaald, wat verrekend werd via zijn erfenis. Op 3 november 1768 betaalt ene Paulus van Alphen er ƒ 600,- voor tegen 4 procent ‘s jaars. En na de dood van Arnoldus heeft Engelina Geerlings er ƒ 1100,- voor over. Uiteindelijk verkopen zijn twee zoons het huis op 23 mei 1804 aan Gerrit Wennekes. De koopakte van 2 maart 1804 meldt dat zij er 1900 gulden voor vingen; alle kosten voor de koper.
Op 18 december 1769 doet Arnold zijn Hamsteegjespand overaan Johan George Klöpper, die daarmee de plechtbrief van ƒ 700,- aan Van Eijdt overneemt. Klöpper verhuurt het pandje op zijn beurt weer voor ƒ 155,- per jaar. [7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14]
|