Aantekeningen |
- Ook wel genoemd (Cornelis) Arnoldus (bijvoorbeeld bij het overlijden van Petronella Gerarda Johanna).
Lange tijd (zeker vanaf 1766) is Cornelis klerk ter secretarie van het stadsgerecht, in welke hoedanigheid hij zeer frequent als procureur optreedt voor mensen buiten Utrecht. In 1776 wordt hij in een akte ook als ‘notaris en makelaar’ genoemd. Een akte uit 1782 meldt zelfs dat hij ‘eerste geswoorene Clerq’ is. In deze tijd is hij woonachtig aan de Breestraat. In het begin van zijn carrière lijdt Cornelis regelmatig aan geldgebrek. Zo leent hij in maart 1769 225 gulden van de apotheker Everhardus ten Bosch; in 1770 leent hij 160 gulden van ene Arnoldus Sneek en in juli 1774 nog eens 400 gulden van ene Willem Mulder, waarbij zijn mede-procureurs Jan Klemmé en Jan Jacob Kruijder borg staan. Hij is dan nog maar net notaris.
In juni 1775, kort na de dood van zijn vader, neemt Cornelis samen met zijn broer en zijn moeder een tweede hyptheek van ƒ 1100,- op het huis aan de Elizabethstraat. Zij gebruiken het als onderpand voor een lening van Engelina Geerling. Heel merkwaardig is een lening van 300 gulden in augustus 1776 van Willem Brouwer. Voor de notaris verschijnen Cornelis en... Wilhelmina Raven, ‘echtelieden’ volgens de notaris. Wilhelmina tekent ook duidelijk met ‘W. Raven’. Het enige wat ik kan bedenken is dat de notaris een fout heeft gemaakt. Wilhelmina is Cornelis’ schoonzus, die vermoedelijk deze keer is meegekomen om haar onderpand te tonen: een obligatie van 300 gulden ten name van de voogden van de momberkamer, ‘als voogden over de kinderen van Arjen Goudoever’.
Nog in 1778 leent hij 399 gulden van ‘monsr.’ Gijsbertuis Bouter. Pikant detail: bij de laatste lening staat zijn moeder Johanna van Knaapen borg! Voor de terugbetaling van beide leningen neemt hij ruim de tijd. Uit een testament van zijn tweede schoonmoeder Maria van der Heuvel blijkt dat het echtpaar Duker-Raven een som van ongeveer 400 gulden bij haar hebben uitstaan. Bij haar dood wordt dat kwijtgescholden. Hun kinderen erven van mevrouw Van der Heuvel enkele gouden sieraden met diamantjes.
In 1777 is hij samen met zijn vrouw getuige bij de doop van Catharina Elisabeth Geijsbeek te Amsterdam, de dochter van Pieter Gerardus en Maria Witsen. Pieter is het onechte kind van tante Geertruy van Knapen, geboren in agustus 1749.
Cornelis (Kees) richt op 2 december 1768 zijn notarispraktijk op en legt op de 15e zijn eed af. Zijn praktijk eindigt in 1803. Terwijl zijn broer Petrus een aardig fortuin bijeengaart, lijkt Cornelis het niet breed te hebben: ‘Mon frère n’a autre chose au monde que les appointements de sa charge, et doit à sa mort necessairement laisser sa famille & ses enfants au dépourvu’, meldt Petrus in een brief van augustus 1805. Toch moet Kees als secretaris van het gerecht en notaris zo’n 2000 gulden per jaar verdiend hebben. Tot het huwelijk van Petrus was Cornelis diens enige erfgenaam, maar gezien het geklaag van Antje, Petrus’ echtgenote, is het de vraag of de familie uiteindelijk wat gekregen heeft.
Volgens AC Raven (kleinzoon van zijn zwager Jan Wermerus) is er op een testament dat op 13 oktober 1779 door Cornelis gepasseerd is het wapen te zien: drie eenden. Dit is niet te vinden in het Notarieel Archief.
Op 8 mei 1792 koopt Cornelis Arnoldus Duker een vijfde van een huis aan de westzijde van de Lange Jufferstraat, tegenover het Apostelgasthuis (nog nakijken in de Decreetboeken). In de andere delen van het huis woont Jonkheer van Everdingen. Toch lijkt het er niet op dat hij daar gaat wonen, want vele jaren lang is zijn praktijk gevestigd aan de Oudegracht, tussen de Bakkerbrug en de Jansbrug.
Wordt op 27 juli 1795 benoemd tot secretaris van de Raad van Rechtspleging (Dagblad van het Gerecht Utrecht, 4 juli 1803, ook in een akte uit 1794) en is tevens lid van het Comité van Algemeen Welzijn. In 1799 staat hij op de groslijst van potentiële leden van het Departementaal Gerechtshof van de Rijn. Toch ontvangt hij ook in deze tijd nog jaarlijks 1500 gulden van zijn meer bemiddelde broer. Ook de promotie van zijn zoon Arnold (500 gulden) moet worden betaald door Petrus.
Op 9 september 1803 laat hij samen met zijn vrouw een testament opmaken door notaris Van Buuren. Hij legateert aan zijn zoon Arnold al zijn kleding en sieraden, waaronder een gouden snuifdoos en zijn ’gouden repetitie horologie met ’t gouden cachet en dito sleutel’. De vier zusters mogen alle kleding en sieraden van Agatha verdelen. Tekst in overlijdensakte: ‘Aangebragt den 19 van lentemaand 1810: Janskerk, de Heer Secretaris Cornelis Arnoldus Duker, op de Oudegragt. Laat na zijn vrouw, meerder- en minderjarige kinderen. Bijgezet, ƒ 38,-,-.’ Dat ‘minderjarig’ moet men ruim nemen in de 18e eeuw: de jongste is al 19! Op de Oudegracht 63, bij de Bakkerbrug, woont hij dan al een tijdje, zeker sinds 1782. Daarvoor (in 1781) woonde hij op de Breestraat. [6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15]
|