Aantekeningen |
- ’Piet’, ‘geboren te Oudts bij Alphen’ IDe BS Oudshoorn meldt echter ‘Petrus Gerardus, 2/31 Aug. 1806, komt van Alphen’, dus zal ws. toch in Alphen geboren zijn, Uitzoeken. Zijn huwelijksakte met Van Walsem meldt gewoon ‘Alphen’. In zijn prille jeugd ‘Pietje’ genoemd.
In 1827 woont Piet al op kamers en werkt hij voor een ’patroon’, waarmee hij 75 gulden per kwartaal verdient. Daarnaast stopt zijn familie hem een paar tientjes per maand toe. Hij dineert regelmatig bij (aangetrouwde) familieleden, soms bij oom Duker in Amsterdam of samen met de laatste bij de steenrijke familie Luden. Dat vindt hij minder geslaagd, want naast reiskosten en fooien moet hij bij zo’n gelegenheid ƒ 3,50 uitgeven aan ’gedwongen fraayheid’. Zijn inschrijving voor de Nationale Militie is bewaard gebleven. Hij werd uitgeloot, maar als in 1830 de spanningen tussen de noordelijke en zuidelijke Nederlanden oplopen, neemt hij vrijwillig dienst. Volgens gegevens in het archief was hij vrijwillig schutter (flankeur) bij de 1e Compagnie, 1e Bataillon, 1e Afdeling Mobiele Noord-Hollandse schutterij vanaf oktober 1830. Als zodanig nam hij deel aan de Tiendaagse Veldttocht (2-12 augustus 1831). In een dagboekje bijgehouden van 14 juni tot 6 oktober beschrijft hij zijn wel en wee in het leger. Van diezelfde campagne zijn tekeningen bekend van zijn broer Kees (Cornelis Agathus). In 1839 verliet hij de schutterij, maar al veel eerder, in 1833, de actieve dienst.
Als hij voor de eerste maal trouwt, in 1834, is hij al notaris in Enkhuizen. Zijn eerste vrouw overlijdt al op 46-jarige leeftijd. Hij blijft zitten met vier onmondige kinderen, de jongste is pas één jaar. Gelukkig voor hem komt het jonge nichtje van zijn overleden vrouw hem bijstaan in het huishouden. Hij ontwikkelt al snel warme gevoelens voor de vrouw, maar zij is verloofd met ene Bechtold, een Duitse jongeman. Het wordt Piet duidelijk dat zij niet veel om die jongeman geeft. In maart 1847 trekt hij de stoute schoenen aan en schrijft haar moeder (zijn schoonzus Christiina) dat Arnoldina maar even bij hem weg moet en met haar moeder en oudere zus bespreken wat te doen. De uitkomst is duidelijk: al in 1848 trouwt hij met haar.
22 september 1846: PG dient een onderhandse inventaris ter depot aan, hoogstwaarschijnlijk in verband met zijn plannen om opnieuw te trouwen na de dood van Huberta van Walsem. Van haar nalatenschap heeft hij recht op 1/4 gedeelte. De inboedel wordt geschat door Gerardus Pieter Nijhoff, makelaar, kandidaat-notaris en goede bekende. Getuige is Johan Martin van Walsem, hervormd predikant te Lekkerkerk en ‘bij familieraad’ op 15 september 1846 benoemd tot toeziend voogd door PG’s broer, rechter te Hoorn. De inboedel is 1442 gulden en 50 cent waard, de gouden en zilveren voorwerpen zijn 344 gulden en 28 cent waard. De Dukers hielden vinken in een kooitje, rookten graag een pijpje (het huis staat vol met kwispeldoors en tabakskistjes) en deden graag een spelletje (omber en schaak). De zieke echtgenote lag waarschijnlijk op de voorste bovenkamer dood te gaan, want daar vinden we injectiespuiten, ballonnen en nog meer kwispeldoors.
De Akte meldt voorts dat Duker flink wat geld had belegd in obligaties, aandelen en leningen. Bijna al deze transacties kwamen tot stand tussen 1843 en 1846, waaronder een obligatie van 11.000 gulden uit juli van dat jaar. Ik vermoed dat er veel geld vrijkwam na het overlijden van zijn moeder Willemina van der Chijs in 1842.
Uit dezelfde akte blijkt dat Duker als stedelijk ontvanger van Enkhuizen zeshonderd gulden per jaar verdiende, waarvan hij de helft afstond aan de weduwe van zijn voorganger, J. Ris. Naast zijn beide functies was Duker tevens secretaris van de schoolcommissie. Als notaris is Duker een vooraanstaand figuur in Enkhuizen. Hij is onder andere lid van de Plaatselijke Schoolcommissie en (vanaf 1861) regent van het Gereformeerde Weeshuis, als opvolger van H.J. Kleijnhens. Zowel Piet Duker als Koos de Wit zijn lid geweest van het Genootschap Oecomenia Enchusana. Het Genootschap telde vrijwel alle notabelen van Enkhuizen onder zijn leden en begunstigers.
Correspondentie van familieleden – aanwezig in het familiearchief – toont dat de kinderen met elkaar omgingen als broers en zussen. Een gedicht (in een volwassen hand) ter gelegenheid van Piets vijftigste verjaardag in 1856 noemt als ’sprekers’ Willem en Bertha, en in het laatste couplet Arnold, Mina, Johan, Pieter en Agatha. Sympathiek detail: in november 1848 overlijdt een vriendin van het echtpaar Duker-van Heemskerck, mevrouw Cornelia Maria Schroot, in hun huis. Kennelijk hebben zij haar liefdevol verpleegd.
Als Piet in 1869 overlijdt, bezit hij twee huizen in Enkhuizen (Oude Westerstraat 169 en Torenstraat 1158) en een ligplaats voor een boot aan het Hoenderpad. Zijn erfgenamen kunnen bijna 57 duizend gulden verdelen, waarvan de weduwe de helft ontvangt. Notaris Van Slogteren neemt zijn praktijk over, nota bene in zijn eigen huis. [4, 5, 6]
|